Meeslepende formatieronde
Naast de onnoemlijk hoeveelheid onderwerpen die dit jaar een hot item waren, was het wat betreft de Nederlandse politiek eveneens een dynamisch jaar, om het enigszins verzachtend uit te drukken. Met de installatie van het kabinet-Schoof I kwam er een einde aan een veelbesproken, woelige en langdurige formatieronde. Het betekende geenszins dat alles na de bordesscene koek en ei was. Integendeel. Meerdere interne conflicten binnen het kabinet, tussen fractieleiders onderling (of een mengelmoes van beiden) wisselden zich aan de lopende band af. De heren en dames politici gingen rollebollend over de coulissen, maar schuwden de straten evenmin.
Het ene conflict over die ene crisis was nog niet verholpen of de volgende diende zich aan. Het kabinet, volgens opiniemaker en journalist P.G. Kroeger, bestaande uit een viertal pizzaslices, maakte er in die zin een waar spektakel van. Nu 2024 er praktisch opzit, dringt het moment zich op om op het afgelopen jaar terug te kijken en leek het mij eveneens niet onaardig om in relatie daarmee een blik op vroegere tijden te werpen. Welke lessen zijn daarbij uit onze parlementaire geschiedenis te trekken, inzoomend op het reilen en zeilen van een extraparlementair kabinet en het functioneren van hun aanvoerder, de minister-president? En: wat kunnen Dick Schoof en consorten leren van hun voorgangers?
Extraparlementair kabinet?
Voorvallen en leringen uit de geschiedenis zijn veelal een belangrijke onderlegger voor het maken van actuele keuzes. Immers, wie niet leert van de geschiedenis is gedoemd haar over te doen. Daarbij is het aardig om – in dit artikel – in te zoomen op parlementaire ontwikkelingen rond of (kort) na de Tweede Wereldoorlog. Dit schrijven is verreweg van volledig, dat is onoverkomelijk. Zie dit als een bescheiden aanzet voor verdere gedachtevorming en verdieping over het parlementaire doen en laten.
Zo was er dit jaar veel te doen over het extraparlementaire karakter van het zittende kabinet. Over de definitie, vorm en werking ervan werd oeverloos gediscussieerd. Ondanks dat leek het in nevelen gehuld te blijven wat de exacte definiëring er nou van was. Het bleek in enkel geval wel dat nagenoeg ieder politiek kopstuk daar een eigen invulling aan wilde geven. Hoewel je (met recht) kunt discussiëren over het ware extraparlementaire karakter van het Kabinet-Schoof I, zijn dergelijke constructies in het verleden meermaals opgetuigd. Hoe verliep het de heren (en in mindere mate dames) politici in vroegere tijd?
Terug in de tijd: De Geer en Gebrandy
Met die vraag in het achterhoofd richten we onze blik op 1939. Net voor de start van de Tweede Wereldoorlog werd onder Dirk-Jan de Geer, de enige minister-president van CHU-huize die Nederland ooit gekend heeft, een ‘noodkabinet’ geformeerd. Deze club bestond uit een gemêleerde groep bewindslieden vanuit allerhande politieke windrichtingen, waarmee het volledig riekte naar een extraparlementair kabinet. Daar had De Geer overigens al enige ervaring mee opgedaan, want in 1926 had hij ook al eens een extraparlementair kabinet gesmeed. Na een snelle val van het eerste kabinet-Colijn wegens een ingediend amendement van SGP-voorman Kersten in de naar hem vernoemde ‘Nacht van Kersten’ was het de beurt aan De Geer om de formatieopdracht in goede banen te begeleiden. In dit nieuw gesmede kabinet-De Geer I namen ministers uit de ARP, CHU, RKSP en een drietal partijloze ministers plaats.
Nu in 1939, na de val van het vijfde (minderheids)kabinet-Colijn, werd De Geer wederom door Koningin Wilhelmina aangewezen als formateur. Hij streefde naar een zo breed mogelijk kabinet, zonder directe banden met Kamerfracties. De Geer slaagde erin ministers te vinden van alle grote partijen, met uitzondering van de liberalen, en vond met Van Kleffens op Buitenlandse Zaken en Dijxhoorn op Defensie twee partijloze ministers. Saillant detail was verder dat ministers Alberda en Van den Tempel op respectievelijk Waterstaat en Sociale Zaken voor het eerst namens de sociaaldemocraten deel uitmaakten van een regeringsploeg.
Afijn, met zijn defaitistische houding als minister-president in ballingschap was De Geer niet bestand tegen de taken en verantwoordelijkheden die hij op zijn bordje kreeg. Het was eind augustus 1940 toen hij zijn ontslag al indiende wegens het feit dat koningin Wilhelmina het vertrouwen in hem als minister-president had opgezegd. Dit vanwege diens in haar ogen wankelmoedige houding ten opzichte van voortzetting van de strijd tegen Duitsland. Dat hij – in oorlogstijd – bekend had gemaakt een vakantietrip naar Zwitserland te willen maken, was uiteindelijk de druppel die hem als voorman van het kabinet definitief deed sneven.
Onder aanvoering van de ‘krijgshaftige’ koningin Wilhelmina was zij diegene die ARP’er Gerbrandy in stelling bracht om vanuit London – het voltallige kabinet inclusief Staatshoofd hadden de oversteek gemaakt om uit handen van de Duitse bezetters te blijven – leiding te geven aan een in grote mate gelijk gebleven ministersploeg. Gerbrandy was daarvoor al Minister van Justitie en nam daarmee het stokje over van De Geer. Een tweetal ‘Londense Kabinetten’ werden geleid door de Friese calvinist Gerbrandy; een onvermoeid strijder van de Nederlandse zaak.
Eigenschappen van een extraparlementair kabinet
Terugkomend op het tweede extraparlementaire kabinet van De Geer; in de biografie van Gerbrandy staan enkele eigenschappen van dit ‘noodkabinet’ fraai opgetekend. Om enkele eigenschappen hiervan op te sommen, voornamelijk tot lering en deels tot vermaak:
- Hoewel breed gesteund in de Tweede Kamer, had De Geer die steun niet uitdrukkelijk gezocht of in een schriftelijk regeringsprogramma vastgelegd. Het was hem niet om een parlementair, maar om ‘een nationaal kabinet’ te doen.
- Geen fractie hoefde er zich aan gebonden te voelen.
- De krachtsverhoudingen in de Tweede Kamer waren niet in het kabinet weerspiegeld. In dat opzicht was het bepaald onevenwichtig samengesteld. De twee grote partijen, SDAP en RKSP, tezamen goed voor een meerderheid aan Kamerzetels, hadden een minderheid aan ministers.
- Alle leden van het kabinet waren op persoonlijke titel door De Geer aangezocht. Zij voelden zich in sterke mate persoonlijk aan de minister-president gebonden. Op de vraag of zij hun politieke achterban over het hun gedane aanbod konden consulteren, had De Geer steevast geantwoord: “Gij kunt natuurlijk horen wien gij wilt: uw vriend, uw tante, uw fractievoorzitter of partijraad, maar ik sta daarbuiten”.
In 1913 was het De Geer die zich al uitliet over de verschillen tussen een parlementair en een extraparlementair kabinet: “Het verschil tussen een een parlementair en een extraparlementair kabinet is, dat het eerste zijn steun zoekt bij een vaste meerderheid in de kamer, terwijl het laatste geen bezwaar heeft voor de verschillende onderwerpen telkens wisselende meerderheden te zoeken.”
Als je dit alles toetst aan het extraparlementaire stelsel in haar huidige vorm, kan je gerust voorzichtige vraagtekens zetten bij het daadwerkelijk extraparlementaire karakter ervan. Natuurlijk waren de tijd en de omstandigheden anders dan het nu het geval is, maar het zet in ieder geval te denken.
Lessen voor bewindspersonen
Tenslotte, om zo langzamerhand tot een afronding te komen, wat zijn nu eigenschappen waar de hedendaagse politici, zij het de Kamerleden of de bewindspersonen, of bij uitstek de minister-president, juist anno nu zo nodig hebben om in hun rol te floreren? Antwoorden liggen nogal eens verscholen in het verleden; zo werd in een eerdere passage al opgemerkt. Daarom zoeken we, geheel in lijn met dit artikel, specifiek naar antwoorden bij de naoorlogse bewindspersonen.
In een vraaggesprek met oud-premier Wim Drees – na Rutte, Lubbers en Ruys de Beerenbrouck de langst zittende premier – werd aan hem gevraagd wat hij de grootste deugd van iemand in het publieke leven vond. “Als ik er één moet noemen, zou ik geneigd zijn te zeggen: karaktervastheid”, stelde deze PvdA-voorman. Hij bedoelde ermee de moed om, ondanks aandrang van vele kanten en ondanks de verleiding van grotere populariteit, vast te houden aan je overtuigingen en niet toe te geven “aan iets dat je innerlijk niet verantwoord acht”. Karaktervast was Drees ook.
Benodigde bekwaamheden voor een premier
Jonkheer A.J.M. Van Nispen tot Pannerden, die na de Tweede Wereldoorlog maar liefst onder 9 (!) premiers diende, heeft in zijn dagboeken enkele interessante gedachtes opgetekend. Deze ambtenaar uit een Gelders regentengeslacht, die een groot gedeelte van zijn ambtelijke loopbaan de functie van Secretaris-Generaal op Algemene Zaken bekleedde, schreef uiteindelijk een vuistdik boek vol mijmeringen bij elkaar. Zo ontwikkelde hij na een gesprek met de vroegere duikbootkapitein en oud-premier Piet de Jong een theorie over eigenschappen waar een bekwame minister-president aan moet voldoen:
- Een minister-president moet zicht hebben op het buitenlands beleid om met andere regeringshoofden op gelijk niveau te kunnen spreken;
- Hij moet macro-economisch inzicht hebben;
- Hij moet voor de verhouding tot de Staten-Generaal en het Koninklijk Huis gevoel hebben voor staatkunde en staatsrechtelijke onderwerpen;
- Het moet iemand zijn die goed vergaderingen kan leiden en efficiënt een team laat opereren
- Hij moet het beleid van het kabinet goed voor het voetlicht brengen en de media weten te bespelen.
“Dan is het meest wezenlijke nog niet gezegd”, sluit ‘Buurt’ van Nispen tot Pannerden af: “in ons land moet een premier boven alles integer zijn en vertrouwen wekken”. Vertrouwen: een kostbaar goed. Drees was simpelweg een vertrouwenwekkend figuur. Zijn partij hoefde dan ook weinig tot niets aan imagebuilding te doen, zo staat in Drees’ biografie beschreven. In 1952 werd er een verkiezingsposter gemaakt met een foto van hem, recht de camera in kijkend, met de leuze ‘Drees vraagt uw vertrouwen’. Bij deze verkiezingen behaalden de sociaaldemocraten van premier Drees een goed resultaat. Dankzij winst van drie zetels – een ware aardverschuiving voor het stabiele electoraat van dat moment – kwam zij gelijk met de KVP (die twee zetels verloor) en qua stemmenaantal streefde zij de KVP zelfs voorbij.
Integriteit, vertrouwen en karaktervastheid; dat is het adagium. Als je deze eigenschappen toetst aan de huidige manier van politiek bedrijven, dan geeft het in elk geval te denken. Laten deze woorden voor de ministersploeg, maar ook de leden van de Staten-Generaal – de fractievoorzitters voorop – voor het toekomende jaar in elk geval een spiegel zijn.